Zonder humor is komedie een saaie boel.
Niettemin geraakte de operette – het komisch muziektheatergenre bij uitstek – na Wereldoorlog II doordrenkt van nostalgie. Sentiment nam het over in de uitvoering van werken waarin ooit frivoliteit, vulgariteit en karikatuur de boventoon hadden gevoerd. Uiteindelijk werd de operette te zoet voor de kaken van de tijd en verdween het uit het professionele cultuuraanbod.
De huidige voorzichtige remonte van het genre in Europa legt een hiaat bloot in de orale overdracht van kennis over de uitvoeringspraktijk van operette, in het bijzonder over de wijze waarop muziek komisch ingezet kan worden.
Dit doctoraatsonderzoek beoogt dan ook het inzicht te vergroten in de humortechnieken die in de partituur van een operette aanwezig zijn, evenals in de interactie tussen muziek en libretto, om te komen tot een compilatie van possible practices ten behoeve van de operationalisering van die humortechnieken in de uitvoeringspraktijk van operette. Drie Belgische operettes uit de Belle Époque vormen de centrale case studies: Beulemans marie sa fille van Arthur Van Oost, La Part du Feu van Charles Mélant, en Une ruse de Pierrette van Eva Dell’Acqua.
Promotors
Frank Agsteribbe (KCA), Bart Eeckhout (UA) & Marlies De Munck (UA)