Klaviermethodes uit de 19de eeuw bevatten doorgaans tal van oefeningen die een rode draad vormden doorheen de opleiding van een pianist. Door intensieve studie van deze oefeningen werd een basis gelegd voor een veelzijdig artistiek profiel. Van pianisten werd immers verwacht dat zij naast het spelen van repertoire ook op professioneel niveau konden improviseren en componeren. Voor een 19e-eeuwse pianist ontsloten deze oefeningen verschillende artistieke domeinen.
Dit onderzoek wil door het bestuderen van die oefeningen nieuwe mogelijkheden ontwikkelen waarbij muzikale componenten in een tonaal perspectief en relatie tot het repertoire opnieuw als belangrijk onderdeel in een opleiding geïntegreerd worden. Een systematische aanpak kan de improvisatiecultus uit de 19de eeuw nieuw leven inblazen, op zowel pedagogische als creërende domeinen, en ook actueel maken door klankmateriaal en andere hedendaagse compositorisch elementen mee te integreren.