Toen Wagners Der fliegende Holländer in een Nederlandstalige bewerking van Jos van de Vijver, op de scene werd gebracht van het Nederlands Lyrisch Tooneel (1893-1907), luidde dit het begin in van een sterke Wagnertraditie voor de Vlaamse Opera in Antwerpen. In de twee decennia die daarop volgen evolueerden Wagneropera’s tot een vast onderdeel van het repertoire van de Vlaamse Opera. Deze periode, bepalend voor de Vlaamse Wagnerreceptie en -traditie, vormt het onderwerp van dit onderzoeksproject.
Wat was de reactie van dirigenten Edward Keurvels en Oscar Becker, vertalers Jos Van de Vijver en Leo Van Riel, zangers Ernest Van Dyck en Emiel Blauwaert, en decorontwerpers Jeroom Mees en Frans Proost op Wagners zoektocht ‘naar een nieuw, ideaal esthetisch totaalsysteem’ (De Feyter 1996: 507). Hoe keken zij, vanuit artistiek oogpunt, naar Wagner? Creëerden ze een Antwerpse versie van Wagners opera’s? Hadden ze een uniforme visie op Wagner of waren er artistieke conflicten? Werden de opera’s in lokale artistiek-esthetische, taalkundige of politieke discussies ingezet? Vinden eventuele discussies hun weerslag in de artistieke beslissingen? Hoe reageerden de critici, en welke nieuwe woordenschat dienden ze te ontwikkelen om de Antwerpse opvoeringen van Wagneropera’s te beschrijven?
De antwoorden op die vragen vertellen veel over het Antwerpse muziek(theater)leven omstreeks 1900, en leggen een beslissende periode in het ontstaan van de Vlaamse Opera bloot.
Onderzoekers: Christine Dysers, Adelheid Ceulemans, Jan Dewilde, Luc Anthonis