De Brusselse uitgever en muziekhandelaar Joris Vriamont onderhield een goed contact met de Franse componist Maurice Ravel. In een van de anekdotes hieromtrent kwam Ravel op een goede dag over de vloer bij Vriamont – het moet in de jaren 1920 of 1930 zijn geweest – met de vraag of er nog interessant werk van Belgische componisten voorhanden was. Hierop zou Vriamont twee liederen van August De Boeck hebben bovengehaald, Mystère en Pour tes dents de nacre, waarop Ravel zou hebben geoordeeld: ‘C’est aussi beau que du Fauré’ (De Beehouwer & Teirlinck, 2011, p. 389).
De orkestliederen van August De Boeck blijven vandaag de dag weinig bekend – alle mogelijke verborgen agenda’s van deze anekdote ten spijt. Voorliggend onderzoeksproject beoogt een brede contextuele studie van dit repertoire, waarbinnen de orkestliederen worden ontsloten, bestudeerd, en uitgegeven. Hiervoor combineert het project twee invalshoeken: een eerste invalshoek plaatst de liederen tussen tijdgenoten en focust op (inter)nationale stilistische invloeden in de partituur – hierin voortbouwend op de eerdere literatuur rond De Boeck (cf. De Beenhouwer & Teirlinck, 2011). Als tweede invalshoek maakt het project gebruik van nog niet eerder onderzochte documenten uit het De Boeck-archief, dat recent naar de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen werd overgebracht.
Het onderzoek resulteert in een vernieuwde kijk op het oeuvre van De Boeck in het algemeen, en in een kritische editie van de verzamelde orkestliederen, concerten en opnames in het bijzonder.
Promotors:
Jan Dewilde
Jozef De Beenhouwer